RANGSCHIKKERS DER DINGEN
(Panteao de D. Joćo I, Batalha)
Tijdloze stemmen zijn nu mijn handen,
rimpelend over de baard van de sleutel,
een nest van overvoltooide symbolen,
gezang tegen uitgeslagen stergewelven
- ikzelf, een optelsom van onderwerpingen :
door het maaswerk ontsnapt mijn verleden.
Zal iemand mij redden van de vermomming,
iemand de kraagsteen van mijn ego betasten ?
Kan iemand de ranken polijsten,
de zwevende schalken nog verder sculpteren ?
Joćo, eersteling, valk, samenvloeiļng van bogen,
ik voel in je graf het filigraan van mijn jeugd.
Joćo is dood, en dood Leonore, zijn moeder,
vermoord in een krans van gotische ribben,
Ik ben een figuur uit dit boek, een muur,
Een tweeschalige dans gevlochten in steen,
nooit was ik meer dan een dromer, meer dan een
schim,
meer dan een echo, broos als het licht van
Batalha.