 |
Het verre land nabij
Augustus
is de snode maand
van
kop tot staart auf Liebe eingestellt
hangt
hij het masker van de zomer aan zijn laatste dagen
Drempelvrees, zo heet het, verbijsterd zijn de sporen
niets
vinden wij en zoeken doen wij zeker niet.
|
 |
Op,
op, naar het zuidzuidwesten
de
blikken op het graf van Santiago. Wij stralen
op
zijn schaduw, daar de betonnen boom
de
dichter kijkt dwars in zich heen
en
tussen kerk en toren zwalkt
een
kraai, hij klopt zijn hoogste lied
hij
gorgelt, keelt, vergeelt het groen
vergeelt het mozaïek in duizend en drie stukken
de
wereld is versplinterd, oxalis in de glazen
het
lauwe schuim verschraalt
het
sijpelt langs de blauwe kerkhofmuur
O
wind die zwiept en ook de asse
van
de dichter gezaaid tussen de weegbree
en de
linke grassen van augustus.
|
 |
Sterven om te leven, altijd verder
tot
altijd alle tijd, nabij of ver, geen tijd meer is
kom
teer betaste nimfen, schuil met mij
vergeet je regen niet, maak van je druppels
spiegels, die twee aan twee mijn hals aanstaren
wie
is diegene, hij die de schimmel grauw
en
brood nog brood durft noemen?
Hardnekkig kijkt hij naar de stenen
ze
vallen dauwend op het Avondland
vang
jij ze in de spleet tussen je borsten
zo
wil ik ze bewaren tot aan mijn laatste dorst.
|
 |
Laat
mij dan de regenboog beklimmen
de
afgrond tartend met mijn sidderende ogen
om
driest het zwarte roet te snuiven
geuren van het verschroeide Walhalla
en
aan de wand grafieten linten van de nornen.
Nee
slechts in dromen dalen wij er neer
wij
is jij en ik en jij, wij zijn met drie
de
hoofden naar elkander toegebogen
conisch als een Portugese vlieger
eens
losgelaten door de mannen met een pet.
|
 |
O
vliegen langs het blauwe van de regenboog
de
man en zijn geslepen vrouwen (het zijn er 2)
slaaf
van zichzelf, verdubbeld is zijn hartstocht
Icaros, nu toegerust met androgyne software
vliegend over genetisch gemanipuleerde maïs (GA21)
Waar
gaat het heen, waar gaan wij heen?
Oekoe,
oekoe. Oekoe moekoe toe
Of
vrij vertaald: duifje, duifje, vlieg toch met ons mee
Alleen voor vrede wil de duif nog wakker worden,
Icaros voelt de zuigkracht der magneten uit
het Oosten
Magneten van de tweedracht zijn het
IC’s
zijn daar niet tegen bestand, hij valt
hij
duikelt naar beneden, vogeltol en duikersvlucht
en in
zijn zog de heel fatale vrouwen
de
stralen van de aarde onderscheppen hen.
|
 |
Wij
zijn niet bang, dat zijn wij nooit geweest
wij
zweven op elkanders schouders, zo lip aan lip
wij
zweven naar het land en Amen. Belanden
in de
witte kelder rond het zwarte kaarslicht,
vlinderhoge kuilen. Geslepenheid en moegekookt
geharnast staan de rechte doden
een
dubbelschijf heeft er hun middenrif gevijld
zij
hebben ook hun middenvinger afgesneden
zij
wijzen letters, tikken woorden met twee vingers
twee
aan elke hand, dus tweemaal twee maakt vier
volgens het ritme van het keukenzout dat ijlings schrijlings
door
de tijd en door de loper stroomt.
|
 |
Natrium blijft achter, chloor valt door
maakt
kegels en verspreidt een scherpe lucht
vliegen komen er op af, ze vallen
zinderend neer, de vliezen van hun vleugels
verlamd, doorboord, dooraderd en doorsneden.
De
vaders van hun zonen, zij dus
ze
vlogen meer dan negenhonderd meter
930
meter om precies te zijn
Hun
ogen blauw, blauw na zoveel windafstand
Ik
vind de sporen niet van wie er struikelt
de
mensendochter is op komst, zingt Hallelujah!
Werpt
u ter aarde, stervelingen aller naties, gloria!
Kniel
neer, aanbidt haar, tuit je lippen
haar
wenkbrauw waakt hier over dood en leven.
|
 |
Ik
dek mij in eerwaarde broeders, ik gun mijzelf
claustrofobie, de mijne, naar alle vier de windstreken
Het
nadir is de palm van jouw linkerhand, je rechterhand
omhoog, en sla mij niet gij dochter van Jeruzalem
gij
zwarte hoer van Babylon, nigra sed formosa
gij
die mijn blijdschap zijt vanaf mijn kindertijd
gij
die mijn linkervoet vertrappelt
kauw
mij niet voor, herkauw mij niet
spuug
mij niet uit, nog liever wil ik
angstig in je keel verdwijnen.
|
 |
Hoe
hoog is deze reis? Nog hoger dan de regenboog?
Ja
hoger dan haar spiegelbeeld, en hoger dan haar lied.
Ik
wil vandaag je zuster nemen zoals ik
jou
genomen heb, dus hou je stevig vast
mijn
zwaard is kort, is bot
zoals
de schaduw van de rotsen
maar
sterk. De hemel is je lichaam
de
sterren zijn als stoelen op de dorsvloer
je
tepels schuren tegen je robe de nuit
|
 |
de
hemel is je dansend lichaam, ik zei het al
ik
ben de aarde, aardser kan ik niet
sacraal staat Ydraggsil een scarabee gelijk
gevleugeld tussen hemel, aarde en de zee
zuigt
hij de elementen kosmisch aan elkaar
het
water kleeft als sterrenvuur
Ydraggsil verliest zijn eeuwen
Zoals
– als in een flits – de wilg zijn blad verliest
Notung schreeuw ik dan maar,
Notung, Notung, halfverlegen.
Ik
roep het vol erbarmen. Notung!
|
 |
Waar
echo’s staan, daar hangen nu koralen
op
notenbalken aan elkaar geregen.
En
ja, jij breekt mijn zwaard, herstel het dan!
Maak
scherp zijn snede, zodat het in jou snijdt
het
snijdt mijn verten, jouw nabijheid
hoe
ik je zo niet zag, het moest maar mocht niet zijn
de
weg naar huis… nee niet de ware weg
maar
slechts een mogelijke lijn, de nacht
naar
Vadergem, een rimpelige pleisterplaats.
Reeds
kraait de haan een vierde maal
en
later zeg ik later, maar later is een hovercraft
een
speeltuig uit mijn overlangse dromen
Heer
Everzwijn, kijk hoe hij zwenkt en maalt
van
ver kwam jij naar mij, ik zag je zo, zie je niet meer.
Bart Madou, 2008
|